De kat eten geven (geven gaf gegeven)

Ik geef de kat eten
Ik gaf de kat eten
Ik heb de kat eten gegeven
Ik zal de kat eten geven

Een boek lezen (lezen las gelezen)

Ik lees een boek
Ik las een boek
Ik heb een boek gelezen
Ik zal een boek lezen

Mijn lader vergeten (vergeten vergat vergeten)

Ik vergeet mijn lader
Ik vergat mijn lader
Ik heb mijn lader vergeten
Ik zal mijn lader vergeten

Mijn tanden poetsen (poetsen poetste gepoetst) 

Ik poets mijn tanden
Ik poetste mijn tanden
Ik heb mijn tanden gepoetst
Ik zal mijn tanden poetsen

Naar de bioscoop gaan (gaan ging gegaan)

Ik ga naar de bioscoop
Ik ging naar de bioscoop
Ik ben naar de bioscoop gegaan
Ik zal naar de bioscoop gaan

Thee drinken (drinken dronk gedronken)

Ik drink thee
Ik dronk thee
Ik heb thee gedronken
Ik zal thee drinken

Mijn bril vinden (vinden vond gevonden)

Ik vind mijn bril
Ik vond mijn bril
Ik heb mijn bril gevonden
Ik zal mijn bril vinden

Donner à manger au chat.

Je donne à manger au chat
Je donnais à manger au chat
J'ai donné à manger au chat
Je donnerai à manger au chat

Lire une livre

Je lis un livre
Je lisais un livre
J'ai lu un livre
Je lirai un livre

Oublier mon chargeur

J'oublie mon chargeur
J'oublais mon chargeur
J'ai oublié mon chargeur
J'oublierai mon chargeur

Aller travailler

Je vais travailler
J'allais travailler
Je suis allé travailler
J'irai travailler

trouver mes lunettes

Je trouve mes lunettes
Je trouvais mes lunettes
J'ai trouvé mes lunettes
Je trouverai mes lunettes